-
1 wettelijk bevoegd tot iets
wettelijk bevoegd tot ietslégalement compétent pour faire qc. -
2 wettelijk bevoegd tot iets
wettelijk bevoegd tot ietsVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > wettelijk bevoegd tot iets
-
3 legislative
adj. wetgevend; bevoegd tot wetgeving--------n. Wetgevend, bevoegd tot wetgeving[ ledzjisslətiv] -
4 capable
capable [kaapaabl]2 bekwaam ⇒ handig, kundig3 〈+ de + onbepaalde wijs〉 mogelijkerwijs ⇒ durven 〈 met verbogen werkwoordsvorm〉 ⇒ kunnen 〈+ onbepaalde wijs〉♦voorbeelden:il est capable de réussir • hij kan slagenil est capable de ne pas revenir • hij is (heel goed) in staat niet terug te komence détail est capable de passer inaperçu • dit detail zou best wel eens over het hoofd gezien kunnen wordentu serais capable d'abandonner tes enfants? • zou je je kinderen in de steek kunnen laten?adj(de)1) in staat (tot, om)2) bekwaam, kundig3) durven, kunnen -
5 apte
apte (à) [aapt] -
6 wettelijk
♦voorbeelden:wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering • third party insurancewettelijke belemmering • legal impedimentwettelijke termijn • period allowed/required by lawdat is een wettelijk voorschrift • that's a statutory regulationwettelijk bevoegd tot iets • legally entitled to (do) somethingwettelijk erkend • legalwettelijk handelen • act according to the lawwettelijk toegestaan • legalwettelijk verplicht tot iets • legally liable to somethingdat is wettelijk voorgeschreven • that is laid down by lawwettelijk voorgeschreven leeftijd • legal/lawful age -
7 wettelijk
♦voorbeelden:wettelijk aansprakelijk • légalement responsablewettelijk bevoegd tot iets • légalement compétent pour faire qc.dat is wettelijk voorgeschreven • c'est prescrit par la loiwettelijk voorgeschreven leeftijd • âge légal -
8 eidesfähig
eidesfähig -
9 zeichnungsberechtigt
-
10 BT
bevoegd zijn tot theoloog, met een eerste graad theologieBT (bachelor of theology)--------british telecom (engelse telefoonmaatschappij)BT (British Telecom) -
11 habiliter
habiliter (à) [aabielietee]♦voorbeelden: -
12 rekenen
1 [met getallen werken] calculer2 [de rekening opmaken] compter3 [+ op][rekening houden met] tenir compte (de)4 [vertrouwen] compter (sur)♦voorbeelden:ik heb even zitten rekenen, maar het wordt een heel bedrag • j'ai fait quelques (petits) calculs, mais ça va faire une grosse sommein guldens rekenen • compter en florinshet rekenen • le calculdoor elkaar gerekend • en moyennedaar mag je wel op rekenen! • tu peux en être sûr!reken op drie uur vertraging • attends-toi à trois heures de retardII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [tellen] compter2 [vragen] demander (pour)3 [begrijpen onder] compter (parmi, au nombre de)4 [achten] estimer5 [in aanmerking nemen] considérer6 [veronderstellen] admettre♦voorbeelden:2 hoeveel rekent u daarvoor? • combien demandez-vous pour cela?4 ik reken mij bevoegd om … • je m'estime apte à …5 je moet rekenen dat … • n'oublie pas que …reken maar! • je t'en donne!als je rekent dat het een uur rijden is! • et dire qu'il faut une heure de voiture!6 reken dat hij komt, dan zijn we met z'n dertienen • admettons qu'il vienne, nous serons treize -
13 competent
♦voorbeelden: -
14 betreffend
-
15 handlungsfähig
-
16 prozessfähig
prozessfähig -
17 urteilsfähig
urteilsfähig1 tot oordelen in staat, bevoegd
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский